Groene Weelde voor je Wielen (niet voor plantenhaters)
Er is altijd een plant aan de wegkant. Althans in Noorwegen. Ik ben geen echte kenner, maar op onze tocht vanaf de Noordkaap heeft het me verrast. En getroost. Ik vermoedde onafzienbare dooie vlaktes met heide en rendiermos. Gelardeerd met rendier en eland. Maar dat liep anders….
Papaver bij de Noordpool
Als verzopen katten reden Jaap en ik soms op arctisch asfalt, terwijl de wind onze lichamen fileerde. Je rijdt 7, nou misschien 8 kilometer in het uur bij de Noordkaap (hoogte Nova Zembla). En dan staat er pardoes langs de weg een groep dotterbloemen mooi geel te te zijn. Huh? Dotters? Hier? Alsof je een Rondje Hoep onder Amsterdam rijdt. In arctisch noodweer denk je al fietsend alleen: ‘Dotter’. ‘Bloem’ is echt teveel. Je hersencellen staan op zuinig. Maar ‘dotter’ dus. En je werd daarvoor al toegewuifd door veenpluis. Een soort watjes op een dun staafje. Waarvan je vermoeid, koud en nat als je bent ook alleen maar ‘pluis’ kunt denken. Verbazing. Ook over nog meer plantenraadsels hier vlakbij de Noordpool. Er staat daar toch echt een soort wit papavertje. Papaver! Dat is droogte, warmte, zomer? Is er poolpapaver? Ja, dat is er dus ook. De natuur is wonderlijk, soorten zijn creatief en deze ook nog taai in de rauwe ruwheid van dit landschap en klimaat. En terwijl je fietst groeit je bewondering, omdat je daar nu tijd voor hebt. Het ging namelijk maar door, afzakkend van de Noordkaap naar Tromsö.
Fotosynthetische fans
Al op die eerste etappe van Honningsväg naar de Noordkaap was er een soort wonder. Een trollius! trollius?, denkt u. Spoort die Schoorl nog wel? Ja, trollius! Een prachtig subtiele plant. Een ranonkelachtige. Staat ook bij de Intratuin. En hier dus. Verging ooit tot moes in mijn eigen tuintje. Nooit meer teruggezien. En dat staat hier mooi als verse ranonkel in groepsverband spontaan naar ons te zwaaien aan de wegkant (blijkt later gewoon de ‘provinciale bloem van Troms’ te zijn. Enfin, ieder zijn ding). Na dat Noordkaapritje was er die monsteretappe naar Olderfjord. Dat bleek gewoon een groene parade te zijn. Als het even lekker gaat dan geniet je van de subtiele schoonheid van die wilde planten, die wild en zwijgzaam hun best doen te overleven. Net als jij op de fiets. Bij mij werkt het zo dat al ik er doorheen zit, het je op wonderbaarlijke wijze kan steunen. Als fotosynthetische fans. Maar ook als ogentroost, wat ook een plantennaam is.
Wegkantkijker
Ook na Tromsö – van de Trollius dus – op weg naar Trondheim was er de geneeskrachtige werking van het groene leven voor mij als fietser. Soms leidend tot pure vreugd, dan weer troostrijk. Jaap werd er af en toe gek van. ‘Kijk nou, Jaap, een gevlekte orchis!’, terwijl we toch echt 9% stijging te verwerken hadden. Ik realiseer me dat, maar kan het soms niet laten. Gaandeweg is die hele symfonie aan bermbegroeiing mij steeds meer gaan boeien. Een echte wegkantkijker ben ik geworden, terwijl ik word geacht vogelaar te zijn. Het is ook fascinerend: je schuift vanaf de Noordkaap als het ware met de seizoenen mee. Waar ik op de eerste meters fietsen in onnozele verbazing de ooievaarsbek zag – bleek een soort ‘onkruid’ dat overal groeide – en de lupine (boven de poolcirkel!) viel ik voor de groene weelde toen ook nog de akelei als grote groepen sierlijke wachters aan de wegkant bleken te staan. Enfin, het wordt een dooie opsomming. Honderden soorten. Van gewone klaver en rolklaver, tot fluitekruid en wikke. Voor niet-ingevoerde lezers natuurlijk je reinste abracadabra, maar het gaat niet om de naam. Het is puur genieten en therapie.
Weer orchideeën!
Neem gisteren. Op weg van Steinkjer naar Vanvikan moesten we een godvergeten eiland over, een afwisselend landschap met meertjes en vooral veel heuvels. Regen erbij, harde wind tegen voor de afdalingen, u kent het recept inmiddels. Jaap en ik komen dan in het zwijgstadium: een intens fysieke ervaring met veel eentonige beweging. Malende volharding. Puur natuur. Weinig geest. Een beetje soms. Schakelen, trappen, weer schakelen, sneller trappen. Het vocht kruipt in je handschoenen, in je waterdichte sokken, in je mouwen, op je rug. Je benen zijn de trouwe cilinders die hun repeterende functie bliljven doen. Niet zonder protest. En dan kijk ik rechts. Geranium. Rolklaver. Gewoon mooi spul. Terugschakelen. Regen als speldenprikken op je gezicht. De bocht afzoeken naar minder steilte. Door je oogharen gaat het proces dan verder. Niet denken. Toch zie ik koraalwortel, weer een groepje akeleien, een veldje boterbloem, met van allerlei er doorheen, prachtige symfonie. En dan ineens een stukje struikheide en nog wat mooi blauws, dat ik niet kan thuisbrengen. Weer 50 meter verder. Vanuit het niets kan ik dan Jaap opschrikken met een kreet: ‘weer orchideeën!’. Meestal volgt er een respectvol zwijgen. Of een grap: ‘ja, ik dacht al’.
Enfin, zo worden kilometers, ook de zwaarste, een lied ‘Van de schoonheid en de troost’. Schoonheid èn troost. Planten met of zonder naam. Ze staan het daar al eeuwen vol te houden. Al fietsend weet je dat je niet de enige bent die moet volhouden. Als we op weg naar Vanvikan na Leksvik even een wonderlijk moment van zon en mediterrane schoonheid meemaken – ineens zon en warmte, eventjes maar – en de wegkant vol in de zon komen weet ik dat ik die planten moet eren met ‘een stukkie’. En dat is wat u leest. Dankzij die moedige, prachtige, taaie, alomtegenwoordige groene parade.